Beeld je even in.
Een klein schattig kind rent enthousiast voor zich uit en struikelt. Het valt op zijn blote knietjes en start met huilen. Wat is je eerste reactie?
Misschien voelt het als een steek door je borstkast; een greep op je luchtpijp;
je oren willen het gehuil dempen; je ogen het verwachte tafereel wegpinken,
je lichaam verstrakt als een gespannen veer…
binnenin schreeuwt het om reactie!
Of misschien is er niets aan de hand, ben je het je niet bewust…
deze fysiologische staat van alarm.
Toch neem je actie.
Je loopt onmiddellijk op het kind af, raapt het snel van de grond, bekijkt zijn vuile bebloede knietjes en …
je sust door het beschermend vast te nemen
en te zeggen dat het pijn doet;
dat de knietjes gewond zijn;
dat het subiet al minder zal zijn;
dat de knietjes terug zullen genezen
als je ze mag verzorgen.
Het kind, opgehouden met huilen, kijkt je nu verschrikt aan.
Je begrijpt dat het bang is…
Je gaat even door het zachte haar en glimlacht.
Je zegt dat je voorzichtig zal zijn;
dat het mag zeggen wanneer het pijn doet;
dat je dan zachtjes zal blazen
zodat de pijn terug weggaat;
dat de knietjes verzorgd moeten worden
omdat ze anders niet genezen.
Het kind denkt na en vraagt dan met een snif:
“mag ik zelf ook eens dippen om ze schoon te maken?”
Je glimlacht trots en antwoordt:
“Natuurlijk. Als je wil zal ik blazen wanneer het prikt.”
Samen wassen jullie de knietjes uit,
waarbij je vraagt of je zal blazen
en blaast wanneer je merkt dat het nodig is.
Nadien plak je een mooie, grote, witte pleister op iedere knie…
en geeft er een kusje op.
“Zo, netjes verzorgd.” lach je.
“Het doet al minder pijn!” roept het kind.
De volgende keer wanneer het kind valt, zal het eerst huilen en dan snikkend om verzorging vragen. Moedig zal het helpen de knietjes uit te wassen, er een pleistertje op laten plakken en dankbaar het kusje in ontvangst nemen.
Later wanneer het volwassen is en valt, zal het even sniffen en denken: “dit doet pijn”. Het zal de wonden verzorgen, er zelf een pleister opplakken en met een kusje indachtig vertrouwen hebben in de toekomst: “overmorgen is het weer genezen”.
De fysiologische staat van het lichaam in alarm is onmiskenbaar. Je kan het proberen te verdoezelen met happy-go-lucky;
kicks, werk, snoepen, alcohol, drugs, het trachten te transcenderen of met ‘waarheid’ moraliseren…
Maar hersenen misleid je niet. Ze hebben een onwrikbaar geheugen voor alle miskende troost.
Heb je een sterke fysiologische reactie bij negatieve emoties, of helemaal niet, dan is de kans groot dat je reageert naar anderen zoals je ook zelf hebt geleerd om je troost te miskennen:
“Knietjes pijn gedaan? Kijk eens in het ziekenhuis. Daar liggen mensen die hun been kwijt zijn. Dat is pas pijn gedaan!”
“ Oh maar. Ik ben ooit eens op mijn knieën gevallen en dat is toen helemaal genaaid. Dat deed pas ècht pijn hoor!”
“Slikken –trek je lip in-, sterk zijn en doorgaan. Vooral niet laten merken dat je knietjes zijn gekwetst! “
“ Tsss. Nu speel je toch wel een slachtofferrol. Het is niet omdat je knietjes gekwetst zijn, dat je nu moet huilen en stoppen met doorlopen. Onze knietjes zijn allemaal wel al eens gekwetst.”
“Pijn? Kijk buiten eens, het is zo’n mooi zonnetje. Wie kan er nu pijnlijke knietjes hebben bij zo’n mooi weer! Kom, we gaan samen op de trampoline. Dan vlieg je in de lucht en is de pijn zo mee!”
“- Gnif, gnif.- Is het niet wat vroeg om nu al een rollator aan te schaffen?”
-stilte-
Vertoont iemand een negatieve reactie,
merk dan het alarm van je eigen lichaam.
Denk aan het schattige kind
met tranende oogjes
en voel je eigen gekwetste knietjes.
Troost dan
zoals je zelf graag getroost
zou (hebben ge)worden.
En neem het kusje dankbaar in ontvangst.
De dag zal er mooier op worden; de toekomst met meer vertrouwen.
Troosten vraagt om (terug) ontvankelijk te zijn voor negatieve emoties.
Emoties die vertellen: “ik heb pijn”, “ik heb angst”, “ik ben gekwetst”, “ik heb verdriet”.